In mijn vrije tijd schrijf ik graag over mijn eigen geschiedenis. Over hoe ik als kind vanaf mijn zesde tot mijn veertiende opgroeide zonder gas en elektriciteit. Niet in een ontwikkelingsland maar gewoon in Nederland. In een mooie groene wijk naast de weilanden aan de rand van Franeker. Een stad met een rijke historie. Vroeger na Leiden zelfs de tweede universiteitsstad van Nederland. Daarna stond de Friese 11stedenstad vooral bekend om het psychiatrisch ziekenhuis, gevestigd in het vroegere academiegebouw.
Hoe het tij kon keren.
Na de scheiding van mijn ouders (na een huwelijk van tien jaar) en het vertrek van mijn (Friese) vader, werd bij ons thuis het gas afgesloten. En twee jaar later ook de elektriciteit. Door de gasafsluiting kocht mijn moeder (Joegoslaaf in hart en nieren; naar NL gekomen als gastarbeider) een elektrische radiator en een elektrische straalkachel voor in de wintermaanden. Wat zij niet wist was dat die apparaten stroom vraten waardoor de energierekening omhoog schoot.
Hoofd koel houden
Zonder gas en elektriciteit was het in de wintermaanden bij ons thuis koud en donker. Gedurende zes jaar was ons rijtjeshuis, in een doorlopende straat met aan weerszijden in totaal 15 eengezinswoningen, het enige niet verlichte huis. We leefden op beton. De vloerbedekking had mijn moeder eigenhandig uit alle kamers getrokken want de stofroller ter vervanging van onze stofzuiger werkte voor geen meter. Eten hadden we de eerste helft van de maand. De tweede helft kregen we hulp van een boer; van een bakker en van een snackbarmedewerkster. Andere mensen gooiden wekelijks in de avond eieren tegen onze voorramen. Met de boodschap dat die Joegoslaaf moest oprotten. Het leerde me al op jonge leeftijd veel over mensen. Over de mensen die dat deden en over de mensen die niets deden. Over de politie, die wekelijks bij ons over de vloer kwam. Om een kijkje te nemen. Niet om te helpen. Met hun herdershond strak aangelijnd die zijn tanden liet zien en bleef grommen. Een vorm van intimidatie als je het me nu vraagt. Gelukkig hield mijn moeder op zulke momenten het hoofd koel. Op andere momenten liet ze zich behoorlijk gaan, dat kunnen velen nog navertellen. Ik herinner me de trotse blik in mijn moeders ogen toen ze de agenten liet zien hoe wij leefden op de betonnen vloer met daarop de hardnekkige lijmresten van de vloerbedekking.
Op mijn basisschool wisten leerkrachten hoe wij thuis leefden. De politie wist ervan. De burgemeester. Wethouders. Maar keer op keer, weer of geen weer, liep mijn moeder met het petroleumvat aan het stuur van mijn fiets en met de grote butaangasfles achterop de bagagedrager, door de straten van Franeker op weg naar de agrarische winkel aan de andere kant van de stad waar ze petroleum en butaangas kocht voor ons kacheltje, stormlamp en butaangasstel.
Lichtpuntjes
In die koude en donkere tijd nodigde een Somalische vluchtelinge ons uit bij haar thuis, twee straten verderop. Haar hele huis was verlicht. Het rook er naar kruiden. Ik mocht er tv kijken. Goede tijden slechte tijden. Maar die tv boeide me niet lang. Al op jonge leeftijd wist ik dat ikzelf het leven wilde gaan beleven in plaats van een televisie te volgen. Ik had mijn eigen visie. Van mijn moeder leerde ik de betekenis van waardigheid en autonomie. Zelf nadenken en zelf keuzes maken. Zonder standaard gas kon ik thuis niet douchen, daarvoor ging ik eens in de zoveel tijd naar het zwembad. Of ik kookte op het butaangasstel een pan water, die ik voorzichtig meenam de trap op naar de badkamer waar ik het hete water aanlengde met het koude water uit de kraan, en wat ik voorzichtig over me heen goot. Op zwemles zat ik niet. De reden waarom ik als enige uit de klas niet mee mocht met schoolzwemmen was me onbekend. In plaats daarvan mocht ik de lerarenkamer opruimen. Maar daar werd ik niet slecht van. Integendeel. Het hielp me dat ik niet de drang had ergens bij te willen of te moeten horen. Ergens eind jaren tachtig rond mijn tiende behaalde ik mijn zwemdiploma A. Ik zwom af met volwassenen, wat ikzelf had geregeld. Mijn kleren waste ik thuis op de hand, ook met verwarmd water dankzij het butaangasstel, in een teil of op de stenen vloer onder de douche. Met het koude water uit de douchekop kon ik het mooi afspoelen en verdween het vuil door het doucheputje. Ik las bij kaarslicht en bij de stormlamp. Aanvankelijk schrok ik toen er eieren tegen onze ramen kapot werden gegooid. Maar het wende algauw. Ze konden me niet raken van binnen. De kou en het donker konden mijn innerlijk vuur en licht niet doven. Ik ben dankbaar dat mijn moeder mij haar sterke karakter toonde. Helemaal alleen, zonder familie, alles op eigen kracht, vol liefde voor haar zoon en dochter. Wat een vrouw, mijn moeder. Ze leerde me dat iedereen goed en kwaad in zich meedraagt, en dat we onze demonen serieus moeten nemen en dat we in staat zijn hen te verslaan. Met liefde, en met humor.
Bezield en geheim leven
Op de vier middelbare scholen die ik doorliep werd ik omringd door liefde (ook al maakte ik er als puber keer op keer een potje van bij leerkrachten – zacht uitgedrukt – met scholieren had ik de tijd van mijn leven), alleen leerde ik er niet mijn belangrijkste levensles. Die leerde ik door zelf mijn levensverhaal op te schrijven. Een stukje daaruit:
‘Jij gelooft echt in de goedheid van de mens, hè?’ Naast hem hing een whiteboard waarop staatsgevaarlijke netwerken in kaart waren gebracht. Wipe it out. Don’t think so. Let US think for you. Als hij mijn veiligheidsrapport had gelezen wist hij waar ik vandaan kom. Maar we werkten volgens het principe need to know. Waardoor mijn hoofd, van het contra inlichtingen team binnen de geheime dienst waar ik werkte, niet alles wist over mij. Can she do the job? Yes she can.
‘Ik geloof dat een ieder van ons in staat is naar het goede te handelen,’ zei ik. Mijn hoofd glimlachte en keek bedenkelijk. ‘Wat is volgens jou het goede, Gaby?’
Tijdens het gesprek dat ik voerde met de veiligheidsonderzoeker, die voor mijn sollicitatieprocedure bij de geheime dienst onderzoek deed naar of ik wel betrouwbaar was en niet chantabel, vroeg hij mij naar mijn levensloop, motivatie en levensmotto. Ik vertelde hem over mijn mooie leven en hij noteerde dat ik na de scheiding van mijn ouders als kind samen met mijn moeder en broer jarenlang zonder standaard gas en elektriciteit leefde. In een groot rijtjeshuis in een groene wijk in Franeker, waar mensen konden zien hoe mijn moeder jarenlang het petroleumvat aan het stuur van mijn fiets vervoerde en de butaangasfles achterop. Hij luisterde aandachtig, en noteerde mijn levensmotto: het zijn niet de kansen die je krijgt maar de keuzes die je maakt die leiden tot je bestemming.
Vier maanden later, na een grondig antecedentenonderzoek, verwierf ik veiligheidsstatus A.
‘Jíj?! Jij hebt echt geen mooi leven gehad,’ zei een geliefde eens tegen mij, ‘eerder zielig.’ Interessant woord. Als vrijgezel ontmoette ik hem op Generations of Love, een kleinschalig festival bij Strand West in Amsterdam, waar ik viel voor zijn gladde praatjes. Maar na wat maanden om elkaar heen te hebben gehangen leerden we elkaar beter kennen en pasten we eigenlijk totaal niet bij elkaar. Toch hebben we elkaar geholpen. Tien jaar later trof ik hem toevallig in de Jordaan. Hij vroeg me of ik bereid was mijn gezin te verlaten om samen met hem de wereld over te gaan; samen op avontuur. Het had iets zieligs.
‘Binne jou niet één van Zielstra?! Is dien vader laatst niet doadgaan?!’ Ik was twintig. Voor mij stond mijn vroegere buurman Japie, die mij als kleuter gekend had. Ik knikte terwijl mijn collega Ruud van AMAZING FACES naast me kwam staan. Beide mannen hadden mijn vader gekend. Zoals zovelen. Ikzelf had hem nauwelijks gekend. Ik herinner me hoe hij me als peuter optilde en me door de lucht liet zweven. En hoe ik aan zijn handen op zijn voeten danste. En hoe ik als kleuter met hem over de kermis liep. Een jaar later was hij van de een op de andere dag verdwenen. Onaangekondigd. Niet dood, begreep ik als zesjarige. Hij kwam gewoon niet meer. Geen zin in het verleden. Geen zin in een geschiedenisles. Nog niet klaar voor een duik in het diepe. Liever naar het pierenbadje. Een paar maanden voor zijn dood (op zijn 47ste) sprak ik hem in het ziekenhuis waar hij was uitbehandeld. Ik was twintig, en herinner het me als de dag van gisteren. Veel oud zeer en verborgen liefde.
Blinde vlek?
Dankzij mijn levensloop en het opschrijven ervan leerde ik dat mijn ziel met meerdere trauma’s kampte. Net als die van mijn ouders en mijn (Friese, Servische, Montenegrijnse, Bosnische) voorouders. Via regressietherapie leerde ik waar ik vandaan kom. Welke levens ik achter de rug heb en welk licht en donker ik met me meedroeg en -draag. Dankzij het schrijven leerde ik mijn blinde vlek kennen. Ik had een manuscript geschreven (228 A4tjes) over mijn verleden en ik dacht dat ik het nu wel een keer af had, totdat een redacteur me vroeg naar mijn blinde vlek. Daar had ik serieus niet over nagedacht. Thuis ging ik op onderzoek uit. Ik las van alles wat ik over een blinde vlek kon vinden en kwam tot de ontdekking dat iedereen een blinde vlek heeft in zijn of haar levensverhaal als gevolg van een beginincident. Er ging een wereld voor me open. Al snel wist ik wat het beginincident was waaruit mijn blinde vlek was ontstaan. Toevallig was dat de herinnering die mij in eerste instantie tot het schrijven van mijn levensverhaal had aangezet. Het was de herinnering die ik had aan hoe ik, nadat mijn vader onaangekondigd uit mijn leven verdween, als zesjarig meisje nog een paar dagen naar de hoek van de straat liep waar ik op de stoep op mijn vader ging zitten wachten. Iets wat ik voor zijn vertrek vaak deed voordat hij thuiskwam vanuit zijn werk. Wanneer hij dan kwam aanrijden, me zag en voor me stopte, klom ik op zijn schoot en mocht ik het laatste stukje onze straat inrijden. Na zijn vertrek kon ik niet geloven dat hij niet meer zou komen. Ik liep nog een paar dagen naar de hoek van de straat, maar hij kwam niet meer. Een paar dagen heb ik mezelf in slaap gehuild. Totdat ik me als jong meisje voornam om niet meer te gaan huilen. Ik was er klaar mee. Wat ik me voornam lukte. Ik huilde niet meer om hem. Ik had hem ook helemaal niet nodig. Daar overtuigde ik mezelf van. Ik had helemaal niemand nodig. Hem niet. Jou niet. Jou ook niet. En jou al helemaal niet. En die overtuiging projecteerde ik vanaf mijn zesde tot mijn veertigste onbewust op mensen om me heen die mij al dan niet bewust pijn deden. Inmiddels weet ik dat het anders in elkaar steekt en dat ik een ander nodig heb. En dat een ander mij nodig heeft. Dat we elkaar nodig hebben. Om het kwaad in onszelf, en daarmee in de wereld, met liefde aan te kijken en op te lossen. Ten goede van onszelf.